Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [11]Over wien maakt gij u lustig, [12]over wien spert gij den mond wijd open [en] steekt de tong lang uit? Zijt gij niet [13]kinderen der overtreding, [14]een zaad der valsheid? 11. Of, aan wien hebt gijlieden uwen lust? Dat is, met wien te bespotten houdt gijlieden uw kortswijl? Met deze en de volgende woorden geeft de Heere te kennen hoe zich de afgodische Joden tegen de profeten des Heeren gedragen hebben, als die hun Gods woord predikten. 12. Of, tegen wien? alsof Hij zeide: Doet gij mij dit niet ten spijt, zie Job 16:10; Ps.35:21. 13. Dat is, de booswichten, die u geheel tot overtreding hebt begeven? 14. Dat is, mensen tot valsheid, dat is tot een valsen godsdienst begeven.